Populisme: bestaat het ‘Volk’ wel?
De term ‘populisme’ werkt als lokaas in een politieke vijver. Je kan er op wachten: er komt beweging in het politieke water. Commentatoren gaan er, gevraagd en ongevraagd, hun visie over geven. Wetenschappers van allerlei disciplines worden voor debatten uitgenodigd om de term te ‘verhelderen’. Terwijl het zo simpel lijkt.
De afstand tussen ‘volk’ en ‘politiek’ is dermate groot (dat is die altijd geweest) dat met name bepaalde nieuwkomers aan het politieke firmament zich gaan inzetten om die afstand te verkleinen, zo beloven ze. Daar hebben zij kiezers voor nodig. Die bevinden zich onder het ‘volk’. Het is dan slim om de taal van het ‘gewone’ volk te gebruiken. Dan word je als politicus herkend als een van hen. Geef vervolgens af op de ‘politieke elite’ en je wordt door een deel van het volk op handen gedragen: ‘Die durft zeg!’, hoor je Henk en Ingrid mompelen…
Maar waar heeft men het over als de term ‘volk’ valt ? Net als in Nederland is van die vraag ook in Frankrijk een thema gemaakt, zoals door France Culture en Le Monde (gedurende een week, half juli 2011, elke dag in de namiddag een inleiding en discussie). Op een van de dagen is het onderwerp geprogrammeerd: ‘U zei populisme?’.
De filosofe Myriam Revault d’Allonnes neemt er een voorschot op met een artikel in Le Monde van 15 juli 2011. Hier onder is de kern van haar betoog getiteld ‘Bestaat het volk?’ te lezen, door mij uit het Frans vertaald. (thh)
Bestaat het volk?
Het ‘volk’ is onder gebracht in de ‘democratie’ (demos regeert). Het komt als politieke eenheid tot uitdrukking in het concept volkssoevereiniteit. Toch heeft het begrip ‘volk’ geen eenduidige betekenis. Dat is precies de reden waarom het begrip ‘populisme’ zo moeilijk is af te bakenen. Want als het begrip ‘volk’ alleen zou verwijzen naar ‘bron van legitimiteit’ (democratie) en naar ‘soevereiniteit’ (de macht gaat uit van het volk en komt er bij terug), dan is niet onmiddellijk duidelijk hoe het idee ‘populisme’ – verbonden met ‘populair’ – heeft kunnen opduiken. Dit leidt tot tweeledigheid.
De tweeledigheid, van ‘volk’ en ‘populair’, is overigens al in de klassieke terminologie aanwezig: demos bij de Grieken, populus bij de Romeinen. Deze termen verwijzen tegelijk naar het volk in de waardige zin: het verzamelde volk, de politieke eenheid, en in de ‘inferieure’ zin: een bepaald deel van de bevolking zoals de ‘kleine luiden’, het ‘gemene volk’, het ‘plebs’. Dit laatst deel wordt geacht gevoelig te zijn voor emotie, het wordt geacht zich als massa oncontroleerbaar te kunnen bewegen. De reden daartoe: het is onwetend en dus manipuleerbaar, zo wordt geoordeeld.
De onwetendheid van het volk is een thema dat de gemoederen bezig houdt vanaf het begin van het politieke denken. Daarbij heeft men ongelijk om aan te nemen dat alleen tegenstanders van de democratie het er roerend over eens zijn dat het volk niet bij machte is tot redelijke belangenafweging.
Iemand die weet heeft van de aversie van Plato met betrekking tot de democratie, verbaast zich er niet over, dat het volk in de Republiek vergeleken wordt met een groot dier. Het beeld is dat de demagogen op de instincten en dagelijkse behoeften ervan plegen in te spelen. En later heeft ook Rousseau de onbekwaamheid van het volk, zijn blindheid, zijn onvermogen tot formuleren van een oordeel, ter sprake gebracht. Hij vroeg zich toen af of het volk – dat hij toerust met de ‘algemene wil’ – wel in staat is om heel concreet de juiste beslissingen te nemen.
[…]
Samengevat, elke democratie heeft te kampen met deze paradox: het is juist dat allen gelijk zijn, maar wat te doen als de vermogens van een ieder dat niet zijn? De ongunstige betekenis, die met een verpauperd deel van het volk samenhangt (bijvoorbeeld in de vorm van ‘proletariaat’), bevestigt de dubbelzinnigheid van de term ‘volk’. In dat verpauperde deel huizen evenwel de ‘natuurlijke deugden’, zo heet het. De dubbelzinnigheid genereert daarmee tegelijk een kritiek op de formele democratie: die blijkt niet in staat een werkelijke gelijkheid te verzekeren.
Elke democratie draagt het risico in zich om van het rechte pad af te glijden en het is zeker dat daar het punt ligt waar het populisme aanhaakt. Want het is duidelijk dat men het ‘vlottende’ begrip democratie niet kan behandelen, zonder ook te verwijzen naar het meerduidige begrip ‘volk’. Zij die het volk ‘opeisen’, zoals in het populisme gebeurt, spelen de toegedichte authenticiteit, namelijk die van de ‘natuurlijke deugden’ van het volk, uit tegen de verdorven (politieke) elite.
De directe toevlucht tot het volk – waarbij gepretendeerd wordt dat dit geschiedt via institutionele middelen die naar ‘nabijheid’ verwijzen (‘ik ben er een van jullie’, ‘ik ben net als jullie’) – gaat op zo’n manier, dat het volk wordt geroemd. Daarmee lijkt het dat de ‘waarheid’ wordt gesproken. In werkelijkheid is er niets van dat al: het populisme verwijst altijd meer naar de emotionaliteit dan naar de overdenking, meer naar het onmiddellijke en de reactiviteit, dan naar het nemen van afstand om zich een oordeel te vormen. […]
Aan de andere kant, de kritiek op en de veroordeling van het ‘populisme’ steunt zelf ook op het motief van het onvermogen van het volk. De ongunstige betekenis verwijst impliciet terug naar hen die menen het volk wel te moeten vertegenwoordigen (pleidooi voor representatieve democratie), omdat het anders een prooi voor demagogen wordt.
In het actuele spraakgebruik heeft men het over de ‘armen’, de ‘ontheemden’, de ‘precairen’ eerder dan over arbeiders [met een vaste baan, in tegenstelling tot de ‘precairen’, de seizoenarbeiders, zij die met een tijdelijk contract werken en dus steeds in onzekerheid verkeren; thh]. Het maatschappelijk perspectief dat met deze termen is te schetsen, is weinig florissant. Maar ook hier weer, eerder dan dat het heeft aangespoord tot het nadenken over de actuele staat van de democratie, heeft dit tot de afwijzing van de verschillende soorten populisme geleid. Dat heeft er weer in geresulteerd dat vanuit die hoek een ‘natuur’ van het volk is ‘geregisseerd’, die meer een fictie is dan een werkelijkheid.
De opkomst van het populisme in zijn verschillende varianten is zeer zeker een symptoom van een diepe crisis van de representatieve democratie, van de erosie van de capaciteit van het burgerschap, van het groeiende wantrouwen van de burgers ten aanzien van hun vertegenwoordigers. […] Dan is het toch goed juist die ene zin in Machiavelli’s De Prins te overdenken: ‘Het volk, hoewel onwetend, is in staat tot de waarheid’.
Myriam Revault d’Allonnes
Commentaar naar aanleiding van dit betoog
Ik wil hier nog drie dingen aan toevoegen.
(1) Het voorgaande is geen op het anarchisme geïnspireerd betoog. Het is nuttige informatie omtrent het gebruik van twee begrippen ‘volk’ en ‘populisme’. In de verwijzing naar ‘soevereiniteit’ is evenwel een anarchiserend element te zien: dit begrip verwijst naar de oorspronkelijke bevoegdheid om over de eigen bevoegdheid te beslissen. Er is dan ook direct de ‘klem’ van de representatieve democratie op gezet…
(2) Verder merk ik nog op dat anarchisten zich in de loop van vele decennia het bestaan van de paradox van de onwetendheid van het volk hebben aangetrokken. Het is daarom dat zij telkens weer aandacht hebben gevraagd voor de thematiek van libertaire opvoeding en libertair onderwijs. Hoe zou je tot iets in staat kunnen zijn zonder het geleerd te hebben. Bovendien, leren houdt niet op bij een bepaalde leeftijd. Leren gaat altijd door, van daar ook dat revolutionair-syndicalisten van het eerste uur, rond het begin van de vorige eeuw, al de ‘université populaire’ hebben opgezet. (over libertaire opvoeding en onderwijs, klik HIER).
(3) De behoefte aan libertair onderwijs is direct verbonden met de vorenbedoelde paradox en de afwijzing van de representatieve democratie. Dit laatste betreft een vertegenwoordiging uitgeoefend onder ‘blank mandaat’. Bij de aanvaarding daarvan tekent men per definitie, met de overdracht van de eigen handelingsbevoegdheid aan een vertegenwoordiger die met ‘blank mandaat’ werkt, zijn brevet van horigheid. Dat wil een anarchist niet laten passeren.
Het libertaire onderwijs heeft – als het goed is – geïnstrueerd tot zelfbestuur en zelfregulatie. Het is dan ook niet zo vreemd dat binnen het kader van het anarchisme geopteerd kan worden voor ‘directe democratie’, waarbinnen de ‘soevereiniteit’ tot uitdrukking kan komen. Daarin is best met vormen van vertegenwoording te werken, maar dan gecombineerd met ‘gebonden mandaat’ en een decentraal-federale bestuursopbouw. Men kan hier ook spreken over ‘participatiedemocratie’. (voor meer informatie daarover, klik HIER en HIER).
Natuurlijk zal geroepen worden, dat dit niet kan werken. Het is anders. ‘Ze’ willen het niet, want de belangen van de dominante neoliberale oligarchie en hun kapitaalsbelangen zouden dan geschaad worden. Daartegen vormt de representatieve democratie nu juist een buffer. (thh)
[Beeldmateriaal overgenomen uit: Siné Hebdo nr. 76 (17 februari 2010, p. 14) en nr. 82 (31 maart 2010, p. 15)]
Populisme: bestaat het ‘volk’ wel?
Het zou wel eens nuttig kunnen zijn om kennis te maken met het oeuvre van de Franse (anti-?) filosoof Jacques Rancière. Nuttig, niet noodzakelijk verhelderend, want het gaat hier om een denker die de zaken eerder compliceert dan simplificeert; een ongewone maar nuttige denkbeweging, en één van de redenen waarom hij een ‘moeilijk’ denker/schrijver wordt genoemd. Maar misschien heeft dat ook te maken met het feit dat hij nogal wat vooronderstellingen onderuit haalt, heel wat op losse schroeven zet, een aantal dogma’s van het (rechtse en ‘linkse’ denken) bloot legt, …?
Na zijn breuk met Althusser, heeft hij er heel consequent voor gekozen alle ‘meesters’ in vraag te gaan stellen – wat hem vaak, in zijn polemieken met en stellingnamen over de (politieke)filosofie, geschiedenis, literatuur, kunst, …, heel dicht bij het anarchisme brengt. Wel behoudt hij de notie van de ‘onwetende meester’…
In het Nederlands verschenen recent een aantal van zijn werken in boekvorm; het betreft hier dan vooral zijn werk over esthetica en kunst. Hoewel voor Rancière zeker geldt dat politiek en esthetiek intrinsiek verbonden zijn, blijft toch dat zijn vroegere, meer ‘politieke’ werken onvertaald, en dus onderbelicht blijven.
Ik heb me zelf dan maar gewaagd aan het vertalen van Rancière. Een aantal van die artikels/interviews werden hier en daar op het internet verspreid, zie:
– ‘Mei 68, democratie en communisme’
http://ovl.indymedia.org/news/2010/05/30199.php
(een aantal artikels en een interview, zijn ondertussen wat stijlcorrecties en zo in aangebracht)
– ‘Het hoofd en de buik’
http://ovl.indymedia.org/news/2011/01/31122.php
– ‘Racisme, een passie van boven.’
http://www.flexmens.org/drupal/?q=node/783
– ‘Het is nooit nodig geweest om aan de arbeider uit te leggen wat uitbuiting is.’
http://www.flexmens.org/drupal/?q=ranciere_interview_philomag
en
– ‘De politieke onzuiverheid’
http://www.flexmens.org/drupal/?q=politieke_onzuiverheid_jacques_ranciere
Verder heb ik nog heel wat vertalingen in de lade liggen, wie geïnteresserd is kan mij altijd contacteren.
Vriendelijke groeten
Jean Klak
post1968@yahoo.com